Dit stream-of-consciousness-verhaal met onweerstaanbare titel van de Duitstalige Roemeense schrijfster (en nobelprijswinnares), dat zich afspeelt tijdens een lange tramrit in het Roemenië van de communisten - en oorspronkelijk in het Duits verscheen in 1997 heeft een dromerige, mijmerende, melancholische stijl, die contrasteert met de omstandigheden waarin het verhaal zich afspeelt.
Het hoofdpersonage is 'ontboden' bij één of andere partijkwiebus van de Securitate, die zijn macht graag misbruikt, om zich te verantwoorden voor wanhopige briefjes die ze heeft verstopt in kledij die voor Italië was bestemd.
In communistische autocratieën, moet u weten, is het leven immers geen pretje, wordt initiatief in de kiem gesmoord, zorgt de staat zogezegd voor alles maar vooral voor een mentale terreur en onderdrukking, en tiert paranoia en verraad welig.
Het is dus niet zo gek dat wanhoopsdaden gesteld worden in de zoektocht naar een beter leven. Haar goede vriendin werd aan de grens doodgeschoten. Dan brengt ze het er zelf beter vanaf, maar desalniettemin krijg je als lezer weer het gevoel: tijd om onze zegeningen te tellen, tijd om weer eens te beseffen dat vrijheid, een rechtsstaat, initiatiefrecht en vrijheid van meningsuiting zeer waardevol zijn.
Het hele boek lang zit ze in de die tram, te kijken naar wat er rond haar gebeurt, maar speelt ze ook - in stukken en brokken - de film van haar leven af.
En dat gaat zo:
Als Paul mij naar mijn eerste man vraagt, zeg ik: Ik ben het allemaal vergeten, ik weet niets meer. Ik geloof dat ik meer geheimen voor Paul heb dan hij voor mij. Lilli heeft eens gezegd dat geheimen niet weg zijn als je ze vertelt, wat je kunt vertellen zijn schillen, niet de pit. Bij haar misschien, als ik niets verzwijg, ben ik toch bij de pit.
en
Ik zou graag weten of andere mensen hun hersenen zowel voor het denken als voor het geluk kunnen gebruiken. Mijn hersenen kunnen alleen maar geluk maken. Ze zijn niet toereikend om een leven te maken. In elk geval niet om het mijne te maken. Bij het geluk heb ik me neergelegd, ook al zegt Paul dat het geen geluk is.
en tenslotte:
Toen ik weer op straat stond, was de zon al rood uitgelopen, alles had zijn plek voor de nacht gevonden, elke schaduw in de stad was gaan liggen. Ik droeg mijn gewemel in mijn hoofd, daaroverheen losse hoofdhuid, en de haren daarop droeg de wind. De wind is gemaakt om te vliegen, stoplichten om te branden, auto's om te rijden, bomen om te staan. Zit daar een zin in of alleen een bezigheid. Mijn tong trok zoetig door mijn hersenen, ik zag een kiosk en verbeeldde me dat ik honger had of moest hebben. Ik vroeg een maanzaadkoek, greep in mijn handtas naar mijn portemonnee. Toen stuitte mijn hand op hard papier, dat was niet van mij. Ik liep de paar meter naar een bank, legde de koek op mijn schoot en haalde het papier uit mijn tas. Een pakpapieren snoepje, geelgrijs, de uiteinden stevig dichtgedraaid, iets hards erin, losjes ingepakt. Ik deed het pakje open en spande mijn ogen in. Wat ik zag was geen sigaret en geen tak, geen peterselie, geen vogelteen, het was een vinger met een zwartblauwe nagel. Ik stopte hem gauw terug in de tas. Aan de achterkant van de kiosk glipten lichtstralen door de kieren tussen de planken, ik hield de maanzaadkoek voor mijn mond alsof ik een zieke voerde. De kiosk gleed op me af, aan de lichtstralen vooruitgetrokken. Ik kauwde langzaam, korrels suiker knarsten tot in mijn voorhoofd, ik dacht aan niets, of alles tegelijk had niets met mij te maken. Ik was immers gezond, en de koek werd gegeten door een zieke, die dacht dat ze moest eten en at voor haar leven. En ik maakte haar wijs dat ze het lekker vond, totdat er niets meer over was van de maanzaadkoek in mijn hand. Toen wikkelde ik de vinger in het pakpapier, draaide de uiteinden weer dicht, maar van binnen lag ik open. De dood, waarmee je zo nu en dan flirt om hem te verjagen, kon tevoorschijn komen, een datum zoeken als die niet omcirkeld in Albu's agenda stond. De kiosk bleef staan, de bank bleef leeg, ik liep en liep. Ik zag alle gedaanten van de dood, de magere en de vette, met dik haar en een scheiding, met kransen van haar en met kale hoofden, mijn datum zoeken in de stad. Ik zag dichtgeknoopte en open overhemden, lange en korte broeken, sandalen en molières, zakken, tassen, netten, lege handen. Heel verschillend hielpen de voorbijgangers de dood mijn datum zoeken.
Komentar